De baarmoeder (uterus) is het vrouwelijke orgaan dat bedoeld is voor de voortplanting van de meeste zoogdieren inclusief de mens. De meest voorname taak van de baarmoeder is om een zygote te laten innestelen. De zygote groeit in de baarmoeder uit tot een embryo en later tot een foetus en blijft daar tot aan de geboorte.
De baarmoeder van een mens is opgebouwd uit twee delen: het lichaam van de baarmoeder (corpus uteri) wat het grootste deel van de baarmoeder vormt en waarin de innesteling van de zygote plaatsvindt. De eileiders zitten aan dit deel van de baarmoeder vast. Het andere deel van de baarmoeder wordt gevormd door de baarmoederhals (cervix uteri, of ook wel afgekort tot cervix) met daaraan de, in de vagina voelbare en zichtbare, baarmoedermond (portio): wat de verbinding vormt met de vagina. De portio is met plaveiselepitheel bekleed, het endocervicale kanaal met het slijmproducerend cilinderepitheel.
De vorm van de baarmoeder is voor een belangrijk deel van het organisme afhankelijk; bij de mens heeft de baarmoeder enigszins een peervorm. De omvang van de baarmoeder is na de puberteit 5 tot 10 centimeter. Bij een vrouw in de vruchtbare leeftijd welke nog nooit een kind gehad heeft is deze nagenoeg even groot als een mandarijn, na een eerste bevalling blijft deze altijd een beetje groter. Tijdens een zwangerschap nemen het gewicht en de omvang van de baarmoeder aanzienlijk toe, bij de mens tot circa een kilo (exclusief de inhoud). Na de menopauze neemt de omvang weer wat af.