Vruchtbaarheid (fertiliteit) is het vermogen van een organisme om zich voort te planten. Hoewel alle organismen in principe in staat zijn zich voort te planten met de snelheid welke tenminste gelijk staat aan de snelheid waarmee individuele exemplaren van de betreffende soort sterven. Het aantal mogelijke nakomelingen per cyclus verschilt enorm evenals de hiervoor benodigde generatietijd.
Bij een man worden vanaf zijn puberteit in de testes dagelijks miljoenen zaadcellen aangemaakt. Deze worden opgeslagen in de bijbal voor een paar weken om te rijpen. Daarna worden deze door de zaadleiders naar de zaadblaas vervoerd. Deze worden opgeslagen totdat er behoefte aan zaadcellen is. Het vervoer van de bijbal naar de zaadblaas heel de dag plaats, en niet enkel tijdens een ejaculatie. Maar een deel van de zaadcellen komen tot een volledige rijping en worden naar de zaadblaas vervoerd; de rest wordt plaatselijk afgebroken en opgenomen door het weefsel. De mannelijke vruchtbaarheid hangt samen met de hoeveelheid zaadcellen welke zich in het spermavocht bevindt, en met de kwaliteit ervan.
De eicellen van een vrouw zijn in aanleg reeds klaar voor geboorte. Vanaf de puberteit wordt er één keer per menstruatiecyclus één eicel klaargemaakt voor een eventuele bevruchting. Daarbij spelen hormonen een rol welke eveneens zorgen dat wanneer een eicel rijp is, eveneens de baarmoeder bereid is de zygote te ontvangen. Volgt er geen bevruchting dan wordt alles wat als voorbereiding is opgebouwd afgebroken. De vrouwelijke vruchtbaarheid hangt samen met deze cyclus. Enkel als een eicel nagenoeg klaar is, is een vrouw vruchtbaar.