Gedeeltelijke of volledige kleurenblindheid (of daltonisme) is het niet volledig normaal waar kunnen nemen van kleuren. Kleurenzwakte en minder goed kunnen onderscheiden komt vaker voor dan de echte kleurenblindheid waarbij er één van de drie systemen om kleuren mee waar te nemen totaal uit is gevallen. Vaak treedt kleurenblindheid op zodra er één of meerdere van de drie soorten kegeltjes, welke naast de staafjes één van de twee soorten lichtgevoelige cellen in het netvlies van het menselijk oog zijn, niet naar behoren of helemaal niet functioneren. Kleurenblindheid is in de meeste gevallen een geslachtsgebonden en een erfelijke aandoening.
Het kleuren zien is in de praktijk het meest gestoord door minder goed functionerende rode of groene kegeltjes (protanomalie en deuteranomalie, met name de laatste). Allebei de vormen leiden tot problemen tijdens het waarnemen van de verschillen tussen de kleuren rood en groen en worden samengevat onder de noemer rood-groen kleurenblindheid. Bij protanopie en deuteranopie is de taak van de rode respectievelijk de groene kegeltjes zelfs totaal afwezig.
De blauw waarnemende kegeltjes zijn in veel mindere mate aangedaan (tritanomalie of tritanopie). Er zijn binnen de diverse afwijkingen eveneens verschillende oorzaken mogelijk, zoals het ontbreken van bepaalde kegeltjes, minder voorkomen of gevuld zijn met een niet juist functionerend pigment. Behalve met de kegeltjes kan er eveneens wat schorten aan de oogzenuw of kunnen de lichtdoorlatende onderdelen van het oog (met name de ooglens) een kleurzweem veroorzaken, voornamelijk bij enkele soorten staar. Kleurenblindheid is eigenlijk een verzamelnaam voor een groot scala aan verschillende afwijkingen.